In de middeleeuwen moesten
de schutters van het Annagilde van Hattem bij allerlei overtredingen niet een geldelijke
boete, maar een pond was betalen. Dit lijkt voor ons op het eerste gezicht wat
vreemd, maar er zit wel een logische achtergrond achter. Het woord “was” kennen
we onder andere als grondstof voor kaarsen, toortsen en dergelijke. Overdrachtelijk kan het woord collectief worden
gebruikt voor kaarsen vervaardigd uit was.
Vaak als offergave voor religieuze diensten, ter ere van heiligen en
dergelijke. Als spreekwoorden en zegswijzen, aansluitend bij de eigenlijke dan
wel overdrachtelijke betekenis, kennen
we de volgende uitspraken: Het is niet al was dat
brandt,
hetgeen betekent: schijn bedriegt. Ieder heilige zijn was, betekent
ieder het zijne. Ook specifieker in den zin van: ere wie ere toekomt. Als
alle heiligen hun was ervan hebben, zit Onze-Lieve-Vrouw in 't duister,"
wordt gezegd van iemand die tekort wordt gedaan bij een deling, iemand die juist in de eerste plaats (hier Maria)
aanspraak op iets kan maken. De grondstof was voor het maken van kaarsen was
een tamelijk kostbaar goedje. Daarmee staat het haast gelijk met baargeld. Van
iemand die bemiddeld is zeggen we immers nog steeds dat hij goed in de slappe
was zit. De waskaarsen werden in het bijzonder op altaren van heiligen gebrand.
En dat zal in Hattem op het altaar van de heilige Anna niet anders zijn
geweest. En na een bijeenkomst van de schutters brandden er geheid weer veel
kaarsen van een pond was, omdat de heren het niet konden laten ruzie te maken
of op elkaar te schelden. Er waren producten die als ruggengraat of motor van
de Hanzehandel te beschouwen zijn. Was is er daar één van. Het fundament onder
het handelsimperium van de Hanze en tevens haar betrouwbaarste inkomstenbron
was de handel in bont en bijenwas. Door de groei van de christelijke
erediensten was de vraag naar was enorm gestegen. Elke kerk en elk altaar vroeg
om een afstraling van het eeuwige licht, die zich met dure waskaarsen het best
liet realiseren. En dat niet alleen vanwege het licht, maar ongetwijfeld ook
vanwege de geur die waskaarsen verspreiden. Al in de twaalfde eeuw kon de
binnenlandse productie niet meer aan de vraag voldoen, zodat men op zoek moest
naar nieuwe productiegebieden. Die vond men in de onafzienbare steppen en
wouden van Nowgorod, Rusland, Wit-Rusland en Polen, waar wilde bijen elk jaar
enorme hoeveelheden van dit begeerlijke materiaal voortbrachten. De
Hanzekooplieden wurmden zich in die handel en werden de belangrijkste
verhandelaars. Zij beheersten bijvoorbeeld begin 14de eeuw de Engelse markt
zozeer, dat zij toen zij in een jaar daar slechts 10.000 kg was aanboden in
plaats van het gebruikelijke tienvoudige, de Engelse koning ze voor de rechter
daagde wegens majesteitsschennis. In 1566 werd er door de Hanze nog bijna 800
ton was door de Sont naar het westen getransporteerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten