dinsdag 7 juni 2016

Eerste autospuit Heerde

Deze foto werd ons door een aardige meneer toegestuurd.



Het is een foto van de eerste autospuit van Heerde die in 1924 werd gebouwd. Rechtsboven staat: "spuit voor gem Heerde" op de achterkant het stempel van de fabrikant N.V. Ter Borg en Mensinga's Machinefabriek te Appingedam die dus blijkbaar voor zichzelf een foto maakte voorafgaand aan de aflevering. Wij zijn ontzettend blij met deze aanwinst, want noch bij ons, noch bij de Historische Vereniging van Heerde was een foto bekend van de eerste autospuit van Heerde. We kenden alleen de fabrieksfolder met een afbeelding en een foto van eenzelfde autospuit die was geleverd aan Brunssum. De spuit is gebouwd op een TT-Ford chassis en heeft een pomp in het midden, achter de bestuurdersplaats. De schroefpomp is zelfaanzuigend en geeft dan ook direct water met een capaciteit van 800 liter water per minuut. Een alternatieve keus zou zijn geweest een autospuit van Van der Ploeg uit Apeldoorn, maar die gaf minder water en de pomp daarvan was achter de achteras gebouwd en het geheel had daardoor een minder goede gewichtsverdeling vreesde men. Verder was dat een centrifugaalpomp die eerst met een aparte pomp vol water moest worden gezogen vooraleer hij water kon geven. Redenen waarom men in Heerde de voorkeur had voor Ter Borgs spuit. Op verzoek werden er achter massieve banden gemonteerd en voor vermaarde Michelin coblé banden.



Ter Apel had ook zo'n autospuit



En Brunssum ook.
Daarvan was de bijrijderszitplaats uitgebouwd, tja met zo'n corpulente commandant

De Philips gloeilampenfabriek had ook een autospuit van Ter Borg en Mensinga


Een schroefpomp



De TT Ford (tweede T voor 'truck') was afgeleid van de T-Ford. De motor was hetzelfde, maar de versnellingsbak was anders, het chassis verlengd en de achteras zwaarder
 



'De snelheid bedraagt 40 Kilometer per uur', wat ongetwijfeld te maken heeft met de versnellingsbak





vrijdag 3 juni 2016

Liederen uit 1524

In Oud Archief Hattem 1025, het zakboekje (groot 11 x 7,5 cm) uit 1524 van Joannes Custos, zijn door hem een paar liederen met de hand opgeschreven.






Joannes Custos (of Johannes de Koster) was o.a. Latijnse schoolmeester en had liefhebberij in het leren zingen van zijn scholieren.

"Nigra sum sed formosa", (tweede pagina onderaan) zwart ben ik doch liefelijk, uit de Bijbel Hooglied 1:5, sluit aan bij 'Ebony and Ivory' van Paul McCartney en Stevie Wonder en het thema van de Internationale Archievendag 2016 'Archives, Harmony and Friendship'

Er is over deze liederen gepubliceerd:
Auteur(s): Hascher - Burger, Ulrike, en G. Kouwenhoven
Titel: Maria tussen de akten. Drie devotiegezangen in een register uit Hattem. In Madoc, tijdschrift over de middeleeuwen. Jaargang 14, nr 3, herfst 2000
Ook in Heemkunde Hattem nr. 86, maart 2001, is dit artikel verschenen.


Deze muziek staat in een registertje in het oud archief van Hattem, hoog 11, breed 7,5 en dik ruim 1 cm, echt een formaat van een zakboekje dus, waarin allerlei aantekeningen staan en ook de hier behandelde drie gezangen waaruit de eerbied voor Maria spreekt. Het boekje bestaat uit tien katerns en is gebonden in een perkamenten verkoopakte van een akker land aan de Heilige Geest te Hattem, daterende van 1523. Er zijn twee plaatsen voor zegels aan deze akte te herkennen. De achterkant van de akte steekt rechts uit en is als omslagflap om de open zijde van het registertje gebruikt. De rug is op de plaats waar de draden van het bindwerk naar buiten komen versterkt met twee stukjes leer van 2 x 1 cm.

De inhoud van het registertje begint met onsamenhangende aantekeningen en een aantal akten door schepenen van Hattem afgegeven, waar alleen de aanhef van is opgeschreven. Verder volgen er akten betreffende onroerende goederen die vaak zijn doorgestreept, zonder dat veel samenhang herkenbaar is. De akten zijn alle van 1523. Door het papier van de tweede katern schemert het schrift van de andere zijden van de bladen door, waardoor die nog minder goed te lezen is dan het toch al moeilijke normale handschrift in dit boekje.
Op folio 31verso staat een akte van smeden en St Loy, hun beschermheilige. Folio 34verso en volgende geven een deel van een stadsrekening. Verder weer meer akten, ook van 1524. (Afschrift bij Hoefer Aantekeningen betreffende de kerk van Hattem bijlage XLIII)
De akte op folio 51verso e.v. is de aanbesteding van een monstrans voor het Anna-altaar met de wapens van de drost en drostin. (Afschrift bij Hoefer Aantekeningen betreffende de kerk van Hattem bijlage XLI)
Na folio 58verso met iets in Latijn over het vieren met de naam van Rutger van Amstell pastoor, volgen op folio 60 de Marialiederen. Op folio 64 verso en volgende staat het afschrift van de brief van Maarten Luther aan de rector van Zwolle.
Vervolgens komen er lijstjes met namen: roosters van optreden van geestelijken, zoals Hoefer dacht?
Op 68verso de namen van de drie gezworenen en de drie heemraden van 1524.
Op 78 verso onderaan een lijstje met namen nog een keer Joannes Custos (=Koster), op 79verso nogmaals zo’n lijstje.
Tot zover een beschrijving van het registertje en een globale indruk van wat er in te vinden is. Nu gaan we ons nog bezig houden met de vraag wie het registertje en de Marialiederen kan hebben geschreven.
Op folio 26verso en 27 staat de eerste van twee akten over het waarnemen van de school door Jacob van Ams, die ook door Hoefer wordt genoemd (blz 119 en bijlage XLII van zijn Aantekeningen betreffende de kerk van Hattem). De andere partij in deze akte beschrijft zichzelf met “ik” en zal zelf nog de kerk elke dag ’s ochtends open en ’s avonds dichtdoen. Deze akte is gedateerd 1523, “avent Mathei apostoli”, dat is 20 september.
Dan op folio 47 verso het tweede contract over het waarnemen van de school, maar nu van enkele maanden later, namelijk Petri (=22 februari) 1524 tussen Joannes den Koster en Jacob van Ams. Jacob zal de school waarnemen, maar Joannes zal hem helpen bij hoogtijdagen als daar “sware sanck is toe leren ind helpen den jungen ore sanck toe leren” (Hoefer heeft overigens in zijn bijlage XLII hier de eerste keer het woordje “sanck”, = gezang, het zingen, vergeten!) en als Joannes er niet is, of met stadszaken te doen heeft, zal Jacob ook op de kerk passsen. Deze akte lijkt dus als twee druppels water op die hierboven genoemd op folio 26verso, alleen is de partij die zijn werk voor een deel overdraagt aan Jacob van Ams nu niet “ik”, maar Joannes den Koster!
De volgende feiten moeten we eens op ons laten inwerken:
1 Er is een akte tussen Jacob van Ams en “mij”, regelende dat Jacob de school zal waarnemen.
1 Er is een akte tussen Jacob van Ams en Joannes den Koster behelzende het zelfde.
2 Joannes den Koster zal Jacob wel in de school helpen als er moeilijke liederen moeten worden geleerd. Hij is dus goed in zangles.
2 Het registertje bevat eigenhandig geschreven liederen.
3 In het registertje staan veel stadszaken: akten en financiën.
3 Joannes den Koster zou soms door stadszaken verhinderd kunnen zijn om op de kerk te passen.
Het register is door één hand geschreven. Wel had de schrijver wel eens zijn pen. aangescherpt, zodat de lijntjes weer dunner werden
4 De schrijver was het Latijn machtig, daaraan moest de schoolmeester/koster ook voldoen, want de schooljongens moesten in de kerk uiteraard Latijnse liederen zingen.
Uit al deze feiten kan worden geconcludeerd  dat Joannes de Koster de “ik” van de eerste akte van overdracht van schoolzaken, maar ook de schrijver van de stadszaken in dit registertje, alsmede de schrijver van de Marialiederen, kortom van het hele registertje is. Met andere woorden, dat het zijn zakboekje is dus.
Dit zou mede de samenhang verklaren die er op het eerste gezicht niet is tussen stadszaken en kerkelijke zaken die in het registertje voorkomen. Vergelijking van het handschrift in dit registertje met de akten die in Oud Rechterlijk Archief van Hattem inv. nr. 15 staan van het jaar 1523, rechtvaardigt het vermoeden dat Joannes de Koster ook de stadsschrijver was.


Verhaal over Johannes de Koster
ANNO DOMINI, in het jaar na de geboorte onzes Heren, 1524 loopt Johannes de Koster, of, zoals hij zichzelf ook graag noemt, Joannes Custos, want je bent immers het Latijn machtig of niet, de Annakapel binnen.  Hij knielt voor het altaar en slaat een kruisje.  
Dan, opstaand, kijkt hij eens om zich heen om te bewonderen wat hier zo’n twintig jaar geleden voltooid is.  Zowel de Annakapel als het grote koor fonkelen nog van nieuwigheid. Het is alles zeer fraai.  Johannes was toen nog een jongen, maar hij herinnert zich nog goed de inwijding van de twee koren.  Helemaal nieuw is de forse grafzerk van de drost Michiel Ernst van Bambergen. De dappere krijgsoverste is twee jaar geleden letterlijk in het harnas gesneuvelde en hij vindt nu tot de wederopstanding hier in zijn geliefde kapel rust.  Johannes heeft ook even rust nodig.  Vandaar dat hij hier even schuilt voor de wereldse drukte buiten.  Het is aan het eind van de dag.  Het geloop van bedevaartgangers naar de immens populaire reliek, de ellepijp van de heilige Anna die drost Michiel naar Hattem heeft gehaald, wordt ook al wat minder.  Vanavond, als iedereen er uit is, zal Johannes zoals gewoonlijk de deur van de kerk weer op slot doen.
Met de schrijverij op het stadhuis hier tegenover heeft Joannes Custos het tegenwoordig zo druk, dat hij een aantal werkzaamheden gedeeltelijk heeft afgestoten aan Jacob van Ams.  Deze Jacob zal op de kerk passen als Johannes het te druk heeft met stedelijke zaken.  Wel zal Johannes zelf de kerk ‘s morgens open doen en ’s avonds weer afsluiten.  Bovendien zal Jacob van Ams het schoolmeesterschap grotendeels overnemen.  Eén voorbehoud is er gemaakt: in de voorbereiding van hoogtijdagen, of als er anderszins door de schooljongens moeilijke liederen moeten worden ingestudeerd, zal Johannes Jacob assisteren.  Ja, daar wil hij zelf de hand in houden, dat laat hij zich niet ontnemen. Het is zijn lust en zijn leven en hij kan het goed al zegt hij het zelf.
 Johannes trekt zijn zakboekje te voorschijn.  Schrijfgerij heeft hij ook bij zich en voor deze gelegenheid zelfs een harkje. Het wordt hoog tijd dat na alle nuchtere wereldse zaken die hij er al in gekalkt heeft, er eens iets kunstzinnigs en geestelijks in komt.  Het harkje wordt in de inkt gedoopt en Johannes trekt ermee elke keer notenbalken van vier evenwijdige lijnen in zijn zakboekje, het harkje krast over het papier.  Vervolgens schrijft hij noten en tekst.  Liederen uit het Hooglied, waarvan de traditie van zijn kerk wil dat ze op Maria, de dochter van Anna en de moeder van Christus kunnen betrokken worden.
Hooglied 1 vers 5 en 6 Ic bin zwart mer gracelijk ghi dochteren van Iherusalem. Also als die tabernakel van Cedar: als Salomons velle. En wilt mij niet merken dat ic bin zwart, want die sonne heeft mi ontverwet.
Hooglied 6 vers 9 Eén is mine duve mine schone volmaecte: … Die dochteren van Syon saghen se  ende predicten se alre salichste: die coninghinnen ende die vriendinnen: ende zi loefden se.
Zo klinken ze in de eerste, in 1470 gedrukte Nederlandstalige Bijbel die Johannes weleens in handen gehad heeft, maar Johannes schrijft in het Latijn:  Nigra sum sed formosa …. en: Ista est speciosa…En verder: Salve radix sancta, ex qua mundo lux exorta.  Gegroet heilige wortel uit wie het licht der wereld is ontsproten.
Johannes komt er helemaal bij tot rust. Rust, dat was ook wat hij hier in de Annakapel zocht. Tijdens het schrijven van de noten neuriet hij zachtjes de melodie mee.