maandag 9 november 2015

Sint Maarten in Hattem 10 november



Sint Maarten: 10 of 11 november?
   
In Hattem lopen de kinderen op 10 november langs de deuren om Sint Maartensliedjes te zingen en snoep te vergaren. In de meeste plaatsen gebeurt dat op 11 november.
Hattems gewoonte is al erg oud en er is over de tiende november al meer dan 170 jaar geleden iets in de archieven terecht gekomen, namelijk het volgende:

Artikel 11 van het reglement voor de gemeenschappelijke weide Het Veen onder Hattem van het jaar 1836 luidt als volgt: “Vóór den bepaalden omslag, en ná St Marten -of 10 november- zal geen vee in Het Veen worden toegelaten”.  Hieruit kunnen we concluderen, dat reeds in de eerste helft van de negentiende eeuw men in Hattem niet beter wist dan dat Sint Maarten op 10 november werd herdacht.  


In de heiligenkalenders komt overigens niet alleen op 11, maar ook op 10 november een Martinus voor. Die van de tiende is een paus uit de zevende eeuw, de laatste paus die een martelaarsdood stierf. Deze heilige staat ook op 10 november in het middeleeuwse calendarium van de kerk van Hattem, dus hij en zijn herdenkingsdag waren in Hattem al eeuwen bekend. In het Hattemse calendarium staat uiteraard op 11 november eveneens de bekende Maarten van Tours.

In het algemeen is er nog iets te berde te brengen over het Hattemer gebruik om op 10 november Sint Maarten te lopen. Er zijn landelijk meer "viermomenten" die op de dag voorafgaande aan de eigenlijke dag vallen. De meest bekende is Sinterklaas. Die viert heel Nederland op 5 december, maar zijn dag valt zoals velen weten op 6 december. Er is ook een naam voor dit verschijnsel. We vieren de “avond”. Sinterklaasavond is ons feest, dat is op de dag voorafgaande aan de eigenlijke dag. Kerstavond is de avond voorafgaande aan de eerste kerstdag. Voordat de vasten invalt op aswoensdag vieren velen de “vastenavond” dat is het carnaval op de dinsdag (en inmiddels al veel meer dagen) voorafgaande aan de aswoensdag.  Het kan dus ook net zo goed zijn dat we in Hattem gewoon Sint Maartensavond vieren, dat is de dag voorafgaande aan de elfde van de elfde. Niets bijzonders als je het zo beschouwt. Gezien het feit dat het hele land Sinterklaasavond, de vijfde december, viert, is het onbegrijpelijk dat onze omgeving en wij zelf elke keer rond 10 november zoveel ophef maken over de Hattemer viering van Sint Maartensavond. Eigenlijk is het heel gewoon. Let ook eens op het Duitse “Sonnabend” het andere woord voor “Samstag”, de dag voor de zondag.

Dit gebruik kan ook mogelijk worden teruggevoerd op het feit dat in een heel ver verleden, bijvoorbeeld bij het Joodse volk het begin van een etmaal op zonsondergang viel. Toen strekte  een dag zich dus uit van de ene avond tot de volgende avond.


woensdag 30 september 2015

Elisabeth Maria Post en Epe



Elisabeth Maria Post en Epe
Gerrit Kouwenhoven

Over de plaats die de in haar tijd zeer populaire schrijfster Elisabeth Maria Post (1755 – 1812) in de Eper samenleving heeft gehad is bitter weinig te vinden. Ze is hier maar zeer kort geweest. Ze kwam in 1807 met haar echtgenoot dominee Justus Lodewijk Overdorp hierheen en is vijf jaar later overleden. Ze heeft in die tijd waarschijnlijk niets meer geschreven, althans niets dat is overgeleverd. Er is bijna niets meer dat aan haar herinnert behalve haar grafsteen.

Goed, er is een herdenkingsvaas die eerst naast de kerk buiten stond en later binnen is gezet vanwege de kwetsbaarheid en tegenwoordig bij een vijver op het landgoed Tongeren staat. Maar die vaas is voor ons eigenlijk geen herinnering aan Elisabeth Maria Post, maar in wezen is het meer een herinnering aan een herinnering, namelijk een herinnering aan het herinneringsjaar 1912 toen men hier in Epe onder leiding van dominee Prins uitgebreid heeft stilgestaan bij het feit dat ze honderd jaar eerder was overleden.

We zullen desalniettemin proberen het weinige dat er bekend is over Post en Epe boven water halen. Allereerst: waarom is Elise, we mogen haar toch wel zo noemen in navolging van haar echtgenoot, eigenlijk naar Epe gekomen? Dat was om gezondheidsredenen. Ze zat in de pastorie in Noordwijk, waar haar echtgenoot Overdorp predikant was, te verkommeren. Voor ons is dat ondenkbaar. Velen van ons achten de duinen, de kust, het strand qua natuurbeleving net zo hoog als de bossen van de Veluwe en de zeelucht zeker zo gezond. Maar voor Elise Post was dat anders. Zij had als ideaalbeeld voor ogen het huis en de omgeving van Velp waar ze gewoond had voordat ze in 1794 met dominee Overdorp trouwde en met hem naar zijn pastorie in Noordwijk vertrok. Velp lag in de onmiddelijke omgeving van één van de meest aantrekkelijke gecultiveerde natuurgebieden van Nederland met de landgoederen Biljoen, Beekhuizen, Rozendaal, de heuvels, heidevelden en bossen van de Veluwezoom tussen Arnhem en Dieren. Elise kreeg toegang tot de landgoederen en had zelfs een sleutel van een hut op Beekhuizen waar ze teruggetrokken kon werken. Ze waardeerde meer de gecultiveerde natuur van de landgoederen dan de ongerepte natuur van de kust.

Ook de omgeving van Epe zou haar daarom niet helemaal meevallen. Tijdgenoten van Elise Post prezen Noordwijk en omgeving trouwens wel om zijn landschappelijke afwisseling van duinen, weilanden, groentetuinen en bloemenvelden. Elise echter ervoer Noordwijk teveel alsof het een stad was. Het was haar te vlak, er was te weinig schaduw. De duinen waren haar te dor, de natuur te eentonig. Ze raakte aan de kust haar inspiratie voor haar creativiteit kwijt. Na haar huwelijk heeft ze nauwelijks nog poezie geschreven. “Wat is dees oord toch woest en doodsch,” zei ze over de kustplaats. Ze was in Noordwijk ook tamelijk eenzaam. Lichamelijk ging ze achteruit. Mogelijk had ze astma en ze ervoer de vochtige zeelucht als zeer schadelijk voor haar gezondheid. Haar lichaam verzwakte in korte tijd. Enige compensatie vond ze in het landgoed van huize Offem van Van der Does heer van Noordwijk. Dankzij het feit dat ze daarvan een sleutel had gekregen, kon ze in het landgoed wandelen. Op advies van haar man ging ze uiteindelijk toch weer dichten. Overdorp hoopte dat ze door die afleiding geestelijk en mogelijk ook lichamelijk vooruitgang zou boeken.

Tevergeefs. In 1807 verscheen een dichtbundel, maar herstel bleef uit. Terugkeer naar de Veluwe leek de enige remedie voor de slechte gezondheid. Het werd echter niet de Veluwezoom, niet dus waar haar vrienden woonden, maar Epe, waar de predikantsplaats al een jaar lang vakant was. Op 26 mei 1807 verhuisden predikant Overdorp en zijn vrouw Elise Post van Noordwijk naar Epe. Hij kon in Epe meer verdienen, het leven was er goedkoper en de gezonde lucht was beter voor zijn vrouw. 7 juni was de bevestiging en intrede in Epe. Het is dat het oude middeleeuwse doopvont in Epe in Overdorps tijd niet in gebruik was en het is dat ik niet weet hoe dat in Noordwijk in zijn tijd was, maar vandaag zou  hij mogelijk  zijn omgevallen van verbazing, want de twee zijn vrijwel identiek.

Juist wat de door Elise Post gewaardeerde, zo niet geïdealiseerde gecultiveerde bossen betreft, was het Epe van toen niet met Velp te vergelijken. We moeten ons wat dat betreft door de huidige bossen niet een rad voor de ogen laten draaien, die dateren pas van het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw. Hier zag je in Elise’s tijd naar de heuvels toe één grote uitgestrekte kale heidevlakte, met alleen heel ver weg een enkel bosje van Tongeren en Gortel. Ook waren de heuvels minder steil dan in Velp . De armetierige Eper Dorpsbeek die langs de pastorie stroomde was niet te vergelijken met de beken en watervallen van de Veluwezoom. De andere beken rond Epe werden uitsluitend economisch benut voor molens in plaats van voor fonteinen en fraaie watervallen. Hooguit de bouw- en weilanden zullen misschien wel vergelijkbaar geweest zijn met die in Velp.

In de tuin van de pastorie, die aan de rand van het dorp uitzag over de heidevlakten, werd voor Elise een hut, een zogenaamd “hermeniten huisjen” gebouwd. We lezen in de kerkrekening dat op last van het ambtsbestuur de schuur bij de pastorie voor ƒ 227 publiek verkocht is, welk geld door dominee Overdorp is ontvangen om daarvoor een hermeniten huisje te laten maken in de pastoriehof. Het kerkbestuur stond hier dus buiten. De scheiding van kerk en staat was ook nog lang niet volmaakt[1]  Of de mensen in Epe gek hebben opgekeken van deze hut is de vraag. Thuinhuisjes waren ook in onze regionen wel bekend en populair. In en rond Hattem waren er 33, waarvan er daar nog een handvol van over zijn. De meesten zullen de tuinhuisjes echter niet zoals Elise hebben gebruikt om te lezen en te schrijven. Volgens overlevering zou Elise veel hebben gewerkt in de hut aan de Dorpsbeek, die later “koepel” werd genoemd, maar er is jammer genoeg geen werk van haar uit haar Eper periode bekend. Voor Elise was een dergelijke hut haast een eerste levensbehoefte. Vrijwel op alle plekken waar ze gewoond had had ze er een of kon ze er over een beschikken. Elise schrijft erover: “Hoe zoet is mijn rust in dit bevallig hutjen! … Staat eenzaam van ’t gewoel der wereld afgezonderd … Men hoort er geen gerucht dan lieve boschgeluiden … De wijsgeer kan zich hier verdiepen in gepeinzen; de dichter bij zijn lier”. In haar liefde voor de hut stemde ze geheel overeen met haar kennissen, de thans meer bekende schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken die ook zo dol op zo’n optrekje waren en wier “kluis” (=onderkomen van een kluizenaar = hermitage) nog heel lang in Beverwijk heeft gestaan. Zij zelf noemden het trouwens ook wel een “Geldersch huisje”. In de achttiende eeuw hadden veel buitens in het Gelderse een klein tuinhuisje. Bekend is dat het in de achttiende eeuw voor schrijvers en dichters tot de ‘bon ton’ hoorde een eigen kluisje te hebben, te weten een rustiek huisje in een woeste omgeving. De dichter, schrijver wilde zich kunnen afzonderen en verzekerd zijn van rust en privacy. Elise zelf schreef daarover: “hoe dikwils snak ik dan na de stille hut in een bosch daar ik van alle gewoel … afgescheiden was en alleen van mijn boeken en inktkoker omringd was”

Elise’s gezondheid werd aanvankelijk daadwerkelijk beter in Epe en daar was tenslotte alles om te doen geweest. Volgens haar echtgenoot was ze in tien jaar niet zo goed geweest. De weldadige invloed van de Gelderse lucht gaf haar minder spanning en pijn. Ze wandelde weer dagelijks en ze maakte rijtoeren in de koetskar.

Naar aanleiding van het zoeken naar gezonde lucht op de Veluwe maken we even een sprongetje naar de twintigste eeuw. Elise is niet de enige beroemde kunstenaar die om gezondheidsredenen in Epe neerstreek Ook ceramist Chris Lanooy is om redenen van de gezonheid van zijn gezin naar Epe gekomen. Hij woonde in Gouda en zijn huisarts adviseerde hem de laaggelegen vochtige veengebieden aldaar te verlaten nadat in 1920 zijn enkele maanden oude zoontje Hedda was overleden en zijn dochter Lotty getroffen was door malaria.

Terug naar het begin van de negentiende eeuw. Elise knoopte vriendschap aan met de mensen van het landgoed Tongeren. Met name met Anna, de dochter van Jan Hendrik Rauwenhoff, oud burgemeester van Elburg en bekend patriot. Mogelijk vond Elise hier op dit nog jonge landgoed in wording wat houtaanplant, maar zeker niet met de allure zoals de door haar geïdealiseerde wouden bij Velp.

Reeds na twee jaar liep Elises gezondheid weer terug. “Haar krampachtige spanningen en benauwdheden namen allengskens toe”, aldus haar echtgenoot, waarbij in het laatste half jaar van haar leven nog het water in de borst kwam. Na een hevig en langdurig lijden overleed Elisabeht Maria Post op 3 juli 1812 ’s morgens om tien uur op ruim 56-jarige leeftijd.

Enige dagen voor haar dood had ze aan Anna Theodora Dusseau, de jonge huisgenote die voor haar heeft gezorgd en die reeds vanuit Noordwijk met het predikantenechtpaar was meegekomen, de volgende woorden gedicteerd: “Zijt van mij gegroet stille rusplaats der Dooden: ik zie u in mijne verbeelding met stille ontroering; -de vriendschap gaf mij hier eene schuilplaats; de smart van een moeitevol leven hoop ik in u uit te slapen, en zijn verdriet te vergeten. De Gade die met mij weende en de jeugdige vriendin zullen mij hier ter ruste brengen, bezoeken en welligt bij mij rusten. Hier zal ik de wereld en haare tranen vergeten, lang afmattend lijden vergeten, den zwarten akeligen nacht van dat lange leven vergeten en ongestoord den zaligen morgen der opstanding verwachten! In Gods schoone vrije schepping zal ik ongestoord slapen, in den moederlijken schoot der aarde is mijne slaapplaats geheiligd. Nu door het graf overwonnen zal ik het ook eenmaal overwinnen: dood en graf zijn door Hem vernietigd, die leven en onsterfelijkheid aan het licht bragt, Hij leeft en ik zal leven; dit stof wordt gezaaid voor de onsterfelijkheid! 

De laatse woorden: “Hij leeft en ik zal leven; dit stof wordt gezaaid voor de onsterfelijkheid” werden op haar grafsteen gebeiteld. Elise werd begraven op de nieuw aangelegde familiebegraafplaats van haar vriend Hendrik Jan Rauwenhoff op Tongeren, waar diens dochter Anna, Elises vriendin, enige maanden later ook een laatste rustplaats vond. Hier vinden we dan ook het enige in Epe dat echt aan Elise zelf herinnert en uit haar tijd stamt, namelijk haar graf en grafzerk met haar eigen woorden er op. Het is daar op de begraafplaats van Tongeren midden in het bos thans qua entourage het neusje van de zalm en geeft precies weer hoe Elise en haar vrienden zich hun favoriete natuur voorstelde.

De meest kenmerkende herinnering aan het verblijf van Elise in het dorp Epe was haar koepeltje in de tuin van de pastorie. Dit bleef nog ruim 65 jaar na haar dood als baken aanwezig in de tuin van de pastorie. Op 7 september 1875 geeft het kerkbestuur der Hervormde Gemeente aan de burgerlijke gemeente te kennen dat zij genegen is de vroegere pastorie met het daarbij behorende terrein aan de gemeente in eigendom af te staan[2] Het doel is om er een bijzondere school te stichten voor onderwijs aan kinderen van “de zogenaamde eerste standen der maatschappij”. Na een korte discussie in de raad wordt besloten dat het perceel, kadastraal bekend als sectie U nr 875 tuin, 876 huis en erf, 877 koepel en erf en 878 weiland, tezamen groot 2759 vierkante meter met de daarvoor staande eikenboomen voor de som van ƒ 3300 aan te koopen …  “om het in gebruik te geven voor een bijzondere school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs met onderwijzerswoning”.

De school komt er en de heer Van den Bosch wordt de hoofdonderwijzer. Het College van Burgemeesters en Wethouders besluiten vervolgens in april 1877 om het koepeltje te verkopen.[3] De gemeenteraad kan er mee akkoord gaan om het koepeltje staande bij de vroegere pastorie (op het perceel U 877), hetwelk op een waarde wordt getaxeerd van 40 gulden voor 60 gulden onderhands te verkopen aan Hendrikus Berkhoff, timmerman te Epe[4]. Het duurde tot 1878 tot de koepel werd gedemonteerd en weggehaald. en tot begin januari1879 voordat hij werd betaald.[5]  De gemeenteontvanger noteert: “Van H. Berkhoff timmerman te Epe voor eene koepel uit den tuin van de bijzondere school te Epe ƒ 60”.

Hoe verging het Elises weduwnaar?
Op 16 april 1815 hertrouwde dominee Overdorp met de 22 jaar jongere huisgenote Anna Theodora Dusseau die al vanaf hun komst naar Epe bij hen woonde. Getuige was de bevriende Henrdik Jan Rauwenhoff. Overdorp heeft in 1826 wegens een hevige ziekte ontslag gevraagd van de kerk in Epe en is naar Warnsveld vertrokken. In 1844 overleed hij op 82-jarige leeftijd in Zutphen.

De oude Hendrik Jan Rauwenhoff dichtte op het overlijden van zijn dochter Anna, die op Tongeren naast Elise is begraven een lang gedicht waarin ook Elise in maar liefst vier coupletten de revue passeert.

“Hier slaapt ook zacht, bevrijd van smart,
Elisabeth die kort geleeden
deez’doodsvalei is ingetreeden
Geëeerd, bemind van elk die deugd voed in zijn hart

Zij, door haar fiere pen vermaard,
in keurig ondigt en gedigten,
kon door haar edele lier elk stigten
Helaas die flonkerster pronkt thans niet meer op aard

Zij werd door lijden voorbereid
om naar een zaal’gen oord de streeven
en in Gods paradijs te leeven.
Zij ging u voor, en was eer rijp voor de eeuwigheid.

Daar leeft gij beiden ongestoord
in nameloose zaligheeden
Daar is uw strijd ten eind gestreeden.
Waar niets dan ’t lofgezang der zael’gen word gehoord.”

Een vriend van dominee Overdorp dichtte twee jaar na het overlijden van Elise Post het volgende:
“In ’t midden van de hei stort ik een dank’bre traan,
bij het zien van ’t graf van Post, het cieraad aller vrouwen,
zo lang als deugd en kunde in Neerland zal bestan,
eischt Tongeren voor dit graf, dank, achting, eerbied, rouwe.”




[1] Archief Hervormde Kerk Epe, inv. nr. 210, fol 51
[2]  Negentiende eeuws archief inv. nr. 6, blz 83, raadsnotulen 7 september 1875
[3] Negentiende eeuws archief inv. nr. 32, b en w notulen 16 april 1877
[4]  Negentiende eeuws archief inv. nr. 7, raadsnotulen 20 april 1877
[5] Gemeenterekeningen inv. nrs 591 - 593

Tussen droom en daad





Elisabeth Maria Post, overleden in Epe in 1812,
schreef in 1791 – 1792:
Reinhart, of natuur en godsdienst.



De met verlichte ideeën bezielde hoofdpersoon Reinhart wordt geconfronteerd met de slavernij, die hij principieel afwijst op grond van het Evangelie en van de mensenrechten, maar die hij gedoogt zodra hij zelf eigenaar van een plantage met slaven is geworden.





*Een bomba is een zwarte slavendrijver.

Het thema van de maand van de geschiedenis oktober 2015 is "Tussen droom en daad".
Pas in 1863 schafte Nederland de slavernij af. 

Elisabeth Maria Post had de beste tijd van haar leven aan de zuidelijke Veluwezoom. Zij trouwde echter met dominee Justus Lodewijk Overdorp en ging met hem naar zijn standplaats Noordwijk. Daar verpieterde zij, ze had het daar helemaal niet naar haar zin. Daarom nam Overdorp in 1807 de predikantsplaats in Epe op de Veluwe aan in de hoop dat zijn vrouw daar zou opknappen. Dat mocht echter slechts tijdelijk baten. Epe was toen, in tegenstelling tot nu, nog omringd door dorre heidevelden en het landschap leek in de verste verte niet op de schitterende bosrijke landgoederen van de zuidelijke Veluwezoom. Na twee jaar ging Elise's gezondheid al weer achteruit. Post heeft in Epe waarschijnlijk niets meer geschreven. In 1812 overleed ze ruim 56 jaar oud en is begraven op het landgoed Tongeren bij haar vrienden. 

Lees wat Gerrit Kouwenhoven schreef over Post en Epe

dinsdag 18 augustus 2015

Archeologen graven lijk op bij de kerk van Hattem



Vandaag wordt in De Stentor gemeld: er is een compleet  skelet bloot gelegd naast de Grote Kerk van Hattem. Omdat de gemeente nieuwe bomen wil planten, moet er eerst archeologisch onderzoek worden gedaan. Dat er lijken zouden worden gevonden, is geheel volgens de verwachtingen.Een skelet dat nu nog compleet is, is hoogstwaarschijnlijk begraven in de laatste jaren voor het stoppen van ter aarde bestellingen rond de kerk op 1 januari 1829. Toen ging namelijk een landelijke maatregel in, dat binnen bebouwde kommen van boven 1000 inwoners niet meer mocht worden begraven. Vanaf de Middeleeuwen was het gebruik dat men op het kerkhof rond de kerk en voor de rijken zelfs in de kerk werd begraven. Het is aannemelijk dat de Hattemers met de bouw van deze kerk zijn begonnen in 1176, toen de parochie zelfstandig werd. Er zou dus vanaf 1176 tot en met 1828 maar liefst 653 jaar lang mensen in en rond Hattems kerk kunnen zijn begraven. Voor die tijd begroeven de Hattemers hun doden op het “alde kerckhof” op de Gaedsbergh rond de oorspronkelijke kapel aldaar.




foto van het lijk in De Stentor op internet



Hoeveel lijken zouden er kunnen liggen rond Hattems kerk? De laatste tien jaar dat er rond de kerk is begraven,  1819 – 1828 zijn er 379 mensen in de gemeente Hattem overleden. Het aantal begraven mensen in die periode is echter groter geweest, omdat ook mensen uit Wezep en Hattemerbroek, buurtschappen die vanaf  1 januari 1818 zijn gelegen in de gemeente Oldebroek, in Hattem werden begraven.
Betere cijfers geven dan ook de overlijdensakten in de jaren daarvoor, maar die beginnen niet eerder dan  april 1811, dus dat zijn tot en met 1817 6,75 jaar. In die jaren zijn er gemiddeld 66,1 mensen per jaar in Hattem overleden.
Honderd jaar eerder, in de tien jaar van 1719 tot en met 1728 zijn er 564 mensen in en om de kerk begraven, dat is gemiddeld 56,4 per jaar.
Nog weer bijna honderd jaar eerder, in tien jaren tussen 1627 en 1638 voor zover de bron (de kerkrekeningen) het ons toeliet om de begraven mensen te tellen, zijn er 466 mensen in en om de kerk begraven. Dat is gemiddeld 46,6 per jaar. Verder terug kunnen we in de archieven niet gaan met dit soort tellingen.

Het gemiddelde dodental in Hattem rond 1635,  rond 1725 en rond 1815 loopt dus op van 46,6 via 56,4 tot 66,1
Hoe het verloop voor 1635 is geweest, is onduidelijk, maar als we het laagste getal, 46,6 nemen en dat naar beneden bij stellen om rekening te houden met de bevolkingsgroei in eerdere eeuwen, tot pak hem beet gemiddeld 35 doden per jaar voor de gehele periode van 1176 tot 1829, dan komen we uit op een totaal van globaal 22.855 lijken die rond en in de kerk zijn begraven.

maandag 13 april 2015

Klementbrug Heerde13 april 1945 11 (12) doden

Verzetsstrijders wilden de Klementbrug over het Apeldoorns Kanaal bij Heerde behouden voor de geallieerden die in aantocht waren. Van 11 op 12 april 1945 waren ze bewapend bij de brug aanwezig en de nacht er na ook. In de vroege morgen van 13 kwam het tot een treffen met de Duitsers.

De volgende verzetsstrijders werden gedood:

Uit Heerde:
Adrianus van Apeldoorn
Gerrit Jan Herman van Apeldoorn
Berend van Dijk
Jacobus Gerrit Pleiter

Uit Elburg:
Hendrik Hulst

Uit Oostendorp:
Nicolaas Samuel Rambonnet

De volgende burgers werden van een afstand doodgeschoten:
Gerrit Jan Haverkamp (buurtbewoner)
Gerardus Hermannus Michael van de Vegt (kwam uit Apeldoorn melk halen)

Als represaille werden de volgende buurtbewoners gefusilleerd:
 Koendert van Lohuizen
Jan Roke
Jan Stoffer

Johan Wilhelmus Hoogland werd later op de dag gevangen genomen als gids van twee Canadese soldaten en ter plekke gefusilleerd.

Op 4 mei is het dodenherdenking. Dan wordt stilgestaan bij alle slachtoffers uit de oorlog. 

woensdag 1 april 2015

Stadsrechtsoorkonde Epe gevonden. Stadsrecht Epe



Bij het restaureren van een oude boekband uit het archief van Epe is een erg oud stuk perkament tevoorschijn gekomen. Op zich is dat niet bijzonder. In het verleden gebruikten boekbinders vaak oudere stukken perkament opnieuw aan de binnenkant van boekbanden. Vooral kort na de reformatie zijn veel katholieke geschreven boeken kapot gesneden en aan fragmenten in de banden van nieuw gemaakte registers terecht gekomen. Vaak zijn het juweeltjes. Dit keer was het echter een compleet stuk met een handschrift dat op hoge ouderdom wees. De restaurator belde er over op en in overleg is besloten om het stuk niet weer op zijn oorspronkelijke plaats in de boekband terug te zetten.

Het document blijkt namelijk een voor Epe zeer bijzondere inhoud te hebben. Het is in het Latijn en gedateerd anno domini MCCXXXIII dies veneris bonus. Dat is het jaar van onze Heer 1233 goede vrijdag. Veel meer kon onze streekarchivaris er niet van maken, want hij is het Latijn in middeleeuws handschrift niet helemaal machtig. Dus moest er een deskundige naar kijken en die kwam met de verrassende mededeling dat het gaat om een stadsrechtsoorkonde van Otto II graaf van Gelre en Zutphen voor Epe!

Nu is nooit bekend geweest dat Epe een stad was. Het is in het verleden wel vaker gebeurd dat een stadsstichting op een mislukking is uitgelopen, dus dat er geen stad is gegroeid. Bijvoorbeeld Staverden onder Ermelo dat in 1298 stadsrechten kreeg. Een ander voorbeeld is Eemnes. Hoe het ook zij, Epe is geen stad geworden en misschien is men daarom later nonchalant met de stadsrechtsoorkonde omgesprongen. Voor ons in de 21ste eeuw is het daarentegen een belangwekkend historisch document. De inhoud is overigens niet erg spannend: Epe kreeg dezelfde vrijheden die steden Emmerik en Gendt ook van de graaf hadden gekregen zoals ook de stadsrechtsoorkonde van Lochem luidt. Graaf Otto, “de Lamme” of “met de paardenvoet”, ook wel “de Stedenstichter”, maakte zich er wat dat betreft met weinig woorden van af. Hij had het recht om stadsrechten te verlenen in 1231 gekregen en maakte er in die jaren kort daarna veelvuldig gebruik van.